Hieronder geven wij u een overzicht van de belangrijkste argumenten vóór en tegen aansprakelijkheid van verzekeraars vanwege het verborgen houden van (een deel van) de kosten en risicopremies op de door hen verkochte beleggingsverzekeringen. De in het overzicht opgenomen tegenargumenten zijn in procedures aangevoerd door Nationale-Nederlanden en/of Rabobank/Interpolis. Uiteraard is WPC het niet eens met deze tegenargumenten, maar kan niet uitsluiten dat de rechter daarover anders zou oordelen.
Dit overzicht stelt polishouders, belangenbehartigers en andere geïnteresseerden in staat om zich een eigen oordeel te vellen over de goede en kwade kansen van een procedure.
1. Geen wilsovereenstemming: de hoogte van veel kostensoorten wordt in de offerte en polisvoorwaarden niet genoemd, zodat hierover geen wilsovereenstemming bestaat tussen de klant en verzekeraar. De verzekeraar moet deze kosten dan ook terugstorten in de polis: volledig, of anders voor zover deze een redelijk niveau te boven gaan. De rechter moet dan vaststellen wat een redelijk kostenniveau is.
Tegenargumenten van de verzekeraars:
-
De verplichting om de hoogte van de kosten in de offerte of voorwaarden te vermelden geldt pas vanaf 1 januari 2008. Verzekeraars hebben zich aan de wet gehouden zoals deze destijds gold. Het is niet toegestaan om de regels van nu met terugwerkende kracht op vroeger toe te passen. Als de regels ontoereikend waren, zijn de wetgever en de toezichthouder hierop aan te spreken, niet de verzekeraars.
-
De hoogte van de kosten en risicopremies is indirect af te leiden uit de offerte (‘indirecte transparantie’). Hierin staat vermeld wat het eindkapitaal en het netto rendement is bij een bepaald beleggingsrendement. Het verschil tussen het beleggingsrendement en het netto rendement zijn de kosten uitgedrukt in een percentage van het opgebouwde vermogen, ook wel genoemd de ‘wig’.
-
De hoogte van de kosten van aankoop en verkoop van de beleggingen en de kosten van vermogensbeheer werden vaak wél bekend gemaakt in de polisvoorwaarden, brochure of het prospectus van het betreffende beleggingsfonds. Een polishouder die deze documenten goed heeft gelezen, kon hiervan op de hoogte zijn. Over de hele looptijd zijn de vermogensbeheerkosten de belangrijkste kostenpost.
-
De provisie voor de tussenpersoon is een vergoeding voor het advies dat hij aan de consument geeft. Het is aan de tussenpersoon om de klant hierover te informeren of niet. Als hier klachten over zijn, moeten deze worden ingediend bij de tussenpersoon en niet bij de verzekeraar.
-
De in rekening gebrachte kosten zijn redelijk, want daadwerkelijk gemaakt. Het grootste deel van de kosten – de provisie en beheervergoeding – gaat niet naar de verzekeraar zelf maar naar derden. Dit zijn dus kosten die de verzekeraar zelf ook maakt. De enige kosten die de verzekeraar zelf houdt, zijn de administratiekosten. Omdat beleggingsverzekeringen de klant veel keuzemogelijkheden bieden, en de regels voor dit soort producten tussendoor diverse keren zijn gewijzigd, is het voeren van een goede administratie zeer complex en dus kostbaar.
-
Kosten die vallen binnen een bepaalde bandbreedte rondom de kosten die gemiddeld in de branche zijn gerekend, zijn in ieder geval als redelijk aan te merken. Slechts een zeer beperkt aantal polissen valt buiten deze bandbreedte.
-
De rechter is niet bevoegd om over de hoogte van tarieven te oordelen. Dit is vaste rechtspraak (verbod van ‘justum premium’ toets).
2. Schending informatieplicht / misleiding: de aanbieder is verplicht om de klant alle informatie te verstrekken met betrekking tot de wezenlijke kenmerken van het product. De hoogte van de kosten dient hieronder te worden begrepen. De verzekeraars hebben deze verplichting geschonden en moeten de schade vergoeden die de klant hierdoor heeft geleden.
Tegenargumenten van verzekeraars:
-
Dezelfde argumenten als onder 1. en in aanvulling daarop het onderstaande.
-
De informatieplicht rust volgens de wet op de tussenpersoon als adviseur van de klant, niet op de verzekeraar. Als hier klachten over zijn dient de klant dus de tussenpersoon aan te spreken, en niet de verzekeraar.
-
Ook al zou sprake zijn van schending van de informatieplicht of misleiding, dan moet de klant nog aantonen dat hij de polis niet zou hebben afgesloten als hij de hoogte van de kosten zou hebben gekend. Dit is niet waarschijnlijk, omdat bij normale beleggingsrendementen de producten zeker geld opleveren, en ook allerlei fiscale voordelen kennen die niet gelden voor andere producten. Veel klanten hebben juist een polis afgesloten vanwege deze fiscale voordelen.
3. Schending zorgplicht: de kosten zijn in sommige gevallen zodanig hoog dat, uitgaande van een reëel beleggingsresultaat (8% voor aandelenfondsen, 6,3% van mixfondsen en 4% voor rentefondsen), het product géén economisch nut meer heeft voor de polishouder. De zorgplicht brengt mee dat een verzekeraar voorkomt dat dit soort producten aan consumenten worden verkocht.
Tegenargumenten van verzekeraars:
-
Beleggingsverzekeringen zijn niet aan te merken als een risicovol product zodat geen of slechts beperkt sprake is van een bijzondere zorgplicht. Anders dan bij aandelenlease, bestaat niet het risico van een restschuld, terwijl ook het beleggingsrisico wordt beperkt doordat de beleggingen zijn gespreid en meestal ook niet in één keer, maar periodiek (meestal maandelijks), worden aangekocht. Bovendien kan de klant de risico’s verder beperken door tussentijds over te stappen naar minder risicovolle fondsen en/of zijn premie inleg aanpassen. De meeste beleggingspolissen hebben bovendien een beperkte inleg, zodat het financiële belang per polis relatief beperkt is. In de meeste gevallen zal een klant dan ook niet echt in financiële problemen komen als het eindkapitaal tegenvalt. Ook bij polissen gekoppeld aan een hypotheek is de hypotheekschuld vaak (nagenoeg) geheel gedekt door de waarde van de woning, zodat de kans op een restschuld bij verkoop van de woning zeer klein is.
-
De zorgplicht ligt bij de tussenpersoon als adviseur van de klant, en niet bij de verzekeraar. Zo staat het in de wet. Als de klant van mening is dat de zorgplicht is geschonden, moet hij zich richten tot de tussenpersoon en niet tot de verzekeraar.
-
Niet verborgen kosten, maar de tegenvallende beleggingsrendementen zijn de voornaamste oorzaak van de tegenvallende kapitaalsopbouw. De klant heeft doorgaans bewust gekozen voor beleggen met het daaraan verbonden beleggingsrisico. Dat beleggen risico kent, is een feit van algemene bekendheid. Het is bij de rechter zeer moeilijk om vergoeding van beleggingsverlies te krijgen. Dit kan alleen als de klant aantoont dat de betreffende beleggingen niet pasten bij zijn klantprofiel. Bij beleggingsverzekeringen is nu juist vaak sprake van een beperkt beleggingsrisico, zodat strijd met het klantprofiel moeilijk is te bewijzen.
-
Slechts een zeer beperkt aantal polissen heeft zodanig hoge kosten dat deze bij een redelijk te verwachten rendement geen economisch nut hebben. Het gaat hierbij vooral om polissen met een korte looptijd en lage premie inleg. De overgrote meerderheid van de polissen valt niet in deze categorie.
4. Klachten over de hoogte van de overlijdensrisicopremies: bij een deel van de beleggingsverzekeringen wordt in de offerte en/of polisvoorwaarden niet aangegeven hoe hoog de risicopremies voor de overlijdensrisicopremie zijn. Hierdoor is geen sprake van wilsovereenstemming en/of heeft de verzekeraar zijn informatieplicht geschonden. De risicopremie dient te worden terugbetaald dan wel op een redelijk niveau te worden vastgesteld. Een bijzonder risico wordt gecreëerd door het zogenoemde ‘hefboomeffect’ van de overlijdensrisicopremies in polissen van het type ‘universal life’. In dat geval stijgt de risicopremie als de waarde van het belegde vermogen daalt, waardoor een hogere risicopremie wordt ingehouden dan gedacht op een lager dan verwacht vermogen. Hierdoor kan de waarde van de polis in het uiterste geval ‘leeglopen’.
Tegenargumenten van verzekeraars:
-
Het merendeel van de beleggingsverzekering heeft geen of nauwelijks een aanvullende overlijdensrisicodekking, zodat de risicopremie meestal zeer laag is in verhouding tot de premie inleg, het opgebouwde vermogen en de poliskosten, provisie en beheerkosten, en hier dus praktisch gezien geen probleem ligt.
-
Bij de meeste polissen van het type ‘unit linked’ is sprake van een vaste overlijdensrisicopremie die vaak wel in de polis wordt vermeld.
-
Bij polissen van het type ‘universal life’ wordt de overlijdensrisicopremie iedere maand opnieuw vastgesteld omdat deze afhankelijk is van het verschil tussen de verzekerde som en de actuele waarde van het belegde vermogen. Het is daarom niet mogelijk om de hoogte van deze premie in de polis of de offerte op te nemen. Risicoverzekeringen in universal life polissen zijn meestal goedkoper dan losse verzekeringen die dezelfde dekking bieden. Om die reden is het aannemelijk dat de klant als hij de risicopremie had gekend, toch had gekozen voor de universal life polis omdat deze op dit punt meestal goedkoper is dan een losse verzekering.
-
In de Aanbeveling van de Ombudsman over beleggingsverzekering staat dat als de risicopremie op een ingebouwde overlijdensrisicodekking hoger is dan die van een losse verzekering met soortgelijke dekking, het meerdere als kosten wordt aangemerkt. Dat betekent dat dit zonodig wordt gecompenseerd via de maximering van de poliskosten. Het gaat om de invloed van de kosten en risicopremies samen. Het mag niet uitmaken of de winstopslag in de kosten of de risicopremie zit.
-
Het ‘hefboom effect’ doet zich in praktijk alleen voor bij zeer hoge risicodekkingen, vaak op meer levens. Bovendien wordt dit effect in die gevallen pas echt merkbaar in de laatste jaren van de looptijd. De klant heeft meestal de mogelijkheid om ruim vóór die tijd de risicodekking aan te passen of los te verzekeren waardoor het hefboom effect sterk wordt verminderd. Dit kan wel betekenen dat de risicodekking lager wordt dan beoogd of dat premie moet worden betaald voor een losse polis. De klant is verplicht om zijn schade te beperken.